Drijfmest in de graanteelt
Probleemstelling
Dierlijke mest is voor de akkerbouwer een waardevol product. Met dierlijk mest worden immers goedkope mineralen en organische stof aangevoerd. De waarde van dierlijk mest wordt niet alleen bepaald door het gehalte aan mineralen in de mest, maar veel meer door de besparing aan kunstmest die mogelijk is. Bij najaarstoepassing van drijfmest gaat echter veel van de stikstof verloren en zorgt voor een vervuiling van het milieu. Als vuistregel wordt wel een werkingscoëfficiënt van 20% gehanteerd. Voor fosfaat en kali kan wel uitgegaan worden van een werking van 100% (bron: Kennisakker). Doorheen de verschillende MAP’s is het gebruik van dierlijke mest na de oogst van de graanteelt sterk gereduceerd. Dit omwille van de geringe opname van stikstof, zelf door de teelt van een groenbemester. Hierdoor bestond de kans dat door uitspoeling van stikstof er nitraat in het grond- en oppervlaktewater terechtkwam. Door het beperken van de hoeveelheid dierlijke mest na een graanteelt werd het risico op een te hoog nitraatresidu in de bodem en bijgevolg een slechte waterkwaliteit gereduceerd. Echter de reductie van het gebruik van dierlijke mest heeft ook een aantal gevolgen. Het probleem van de mestoverschotten, dat reeds enkele jaren zeer actueel is, is toegenomen. Ook bestaat de kans dat de bodemvruchtbaarheid afneemt als gevolg van de lagere hoeveelheid organische stof die jaarlijks aangebracht werd door drijfmest. Daarnaast wordt aan de bodem ook onrechtstreeks geen fosfaat en kali en andere spoorelementen (vb. magnesium) aangeleverd. De huidige prijzen (zowel van de kunstmest als van de granen), het mestdecreet, bodemvruchtbaarheid en het nitraatresidu leren ons dat een drijfmesttoepassing in wintertarwe in het voorjaar mogelijkheden kan bieden voor de landbouwer. Hierbij moet echter wel gekeken worden naar de draagkracht van de bodem en naar de ‘nawerking’ van deze dierlijke mest. Dierlijke mest bestaat namelijk uit fracties die onmiddellijk vrijkomen en fracties stikstof die gebonden zijn en in de loop van de tijd kunnen vrijkomen. Er treedt op korte termijn dus een stikstofvrijstelling op waarvan de tarwe in het verdere groeiseizoen kan profiteren. Voor de bemesting in latere stadia is het dan ook belangrijk rekening te houden met deze bijdrage. De stikstofvrijstelling gaat immers door wanneer de tarwe geen stikstof meer opneemt en ook na de oogst, zodat deze gemineraliseerde stikstof kan resulteren in een te hoog nitraatresidu.
Doelstelling
De doelstelling is te streven naar een zo duurzaam mogelijke bemesting in de wintergranen. Het gebruik van drijfmest in plaats van kunstmest kan bijdragen tot een beter milieu aangezien de productie van kunstmest zeer energieverslindend is. Bovendien bevat drijfmest naast stikstof nog andere nutriënten (kalium, fosfor, magnesium, enz.) die belangrijk zijn voor gewasproductie en een beperkte gehalte aan koolstof wat de bodemvruchtbaarheid ten goede komt. Bovendien kan er op deze manier meer dierlijk mest worden afgezet op de graanvelden in de nabijheid van varkens- en veebedrijven zodat er minder mest moet worden afgezet op veraf gelegen gebieden of moet verwerkt worden, hetgeen resulteert in goedkopere mestafzet en een lager energieverbruik. In dit project willen we de Limburgse landbouwers informeren over de mogelijkheden van drijfmest in de graanteelt. Opmaken van een kostprijsanalyse/financieel rendement van het toepassen van drijfmest in wintertarwe.
Werking PIBO-Campus
De proef wordt aangelegd in 4 herhalingen, random verspreid in blokken. Volgende objecten worden voorgesteld:
- Nulbemesting (getuige)
- Mineraal bemest: 3 fracties (F1 en F2 vloeibare stikstof (urean, 39 % N, F3 vaste stikstof (KAS, 27 %))
- Mineraal bemest: 3 fracties met vaste stikstof (27 %)
- Drijfmest in F1 en verdere minerale aanvulling tot advies in F2 en F3
- Drijfmest in F1 en verdere minerale aanvulling tot advies in F1 en F3
- Drijfmest in F1 verdere minerale aanvulling tot advies in F1, F2 en F3